Bij
in een raat
In
Nederland kennen we de 'm vooral uit films en series: de cubicle, het eenpersoonswerkstation waar de loonslaaf van een groot
kantoor zijn werk verricht, als een bij in een raat van tal van andere
cubicles. Er kleeft iets vreemd romantisch aan de cubicle. Niet dat er iets
valt te dwepen met een efficiënte kantoorinrichting; de romantiek van de
cubicle - symbool bij uitstek voor een kapitalistische maatschappij waarin we
niet meer dan een nummer zouden zijn - zit 'm in de mogelijkheid om eruit te breken, om de scheidingswandjes
ervan om te werpen als was het een totalitaire macht. In Generation X (1991) doopt Douglas Coupland de cubicle opstandig een
veal-fattening pen, in de vertaling van
Jan Fastenau een "kistkalfhok": een "kleine, overvolle werknis
op een kantoor, opgetrokken uit systeemwanden en voorzien van
computerapparatuur (-). Genoemd naar de kleine hokken waarin kalveren voor de
slacht worden vetgemest."
Jacques Tati de cubicle in 1967 al
om zijn onvrede over de samenleving te verbeelden, in zijn meesterlijke tour de
force Play Time. Echter, daar waar
Couplands cubicle een kant-en-klaar-symbool was, daar vond Tati 'm zelf uit.
Destijds bestond het werkstation namelijk wel maar was nog lang geen gemeengoed.
Op de juistheid van Tati's voorspelling valt dan ook niet af te dingen, wél op wat
zij symboliseert. Volgens Tati en Coupland reduceert de cubicle de werknemer tot
een naamloze werkmier, terwijl deze hem in werkelijkheid juist een eigen - en
dus juist persoonlijke - plek biedt. Kijk naar The Apartment (Billy Wilder, 1960). Daarin bestaat het kantoor uit
rijen van bureautjes waarop niet meer dan een typemachine past. Geen wonder dat
hoofdpersoon C.C. Baxter maar één wens heeft: een eigen kantoor.
Voor Play Time vond Tati niet alleen de cubicle uit, hij schiep een heel
universum. In een perfect geometrisch Parijs, een stad van strakke lijnen, glas
en grijstinten, leidt hij ons langs zes locaties, vormgegeven met de grootste
visie en een opmerkelijk oog voor detail. Het script bestaat uit een reeks losse
scènes, uitgevoerd tegen de achtergrond van onder andere een luxe
appartementengebouw, een pas geopend restaurant en een vakbeurs waar de nieuwste
technische snufjes worden gedemonstreerd. Zo schetst Tati zijn pessimistische
maar erg geestige visie op onze toekomstige samenleving. Een samenleving waarin
niet alleen de architectuur rechtlijnig is, ook het gedrag is afgemeten. In de
dystopie van Play Time wordt alle spontaniteit
onderdrukt.
Door dit futuristische Parijs dwaalt
Monsieur Hulot, Tati's terugkerende typetje. In een scène arriveert hij bij het
kantoorgebouw waar hij een afspraak heeft. Wacht even, gebaart de portier en
hij begint eindeloos op de knoppen van een lichtgevend paneel te drukken. Ja hoor,
eindelijk gebeurt er iets: aan het einde van een gang verschijnt een man. Als hij
het tweetal eenmaal heeft bereikt, opent hij de deur naast hen en wijst Hulot
op de wachtruimte die zich daar bevindt. Vervolgens vertrekt hij weer. Met veel
venijn toont Tati hoe evenredig grappig en gekmakend het is als je richtlijnen
boven logica verkiest. Bureaucratie, heet dat. In een andere scène verbeeldt hij
het irrationele van bureaucratie minder letterlijk maar des te krachtiger. Een
tramreiziger heeft een staande lamp bij zich. Hulot stapt ook in en grijpt de lamp
vast, denkend dat het een stang is. Als de tram in beweging komt, deint de lamp
uiteraard mee. Toch blijft Hulot zich vasthouden, niet omdat het nut heeft maar
omdat het nu eenmaal zijn gewoonte is. Het is een metafoor die het medium film
ontstijgt (ze had evengoed de vorm van een boek, een schilderij of een liedje
kunnen hebben) in een kunststuk dat verder niets anders dan cinema had kunnen
zijn.
Zou je de kern van Play Time willen vatten, dan kom je
namelijk bij de twee elementen uit die tevens de kern van cinema vormen: beeld
en geluid. Enerzijds heb je de eerder genoemde sets, die in overdonderende
totaalshots tot zoekplaatjes verworden. Tati maakt het de kijker niet
makkelijk, hij leidt de blik niet naar de essentie van de scène maar laat die door
heel het beeld dwalen. De scène waarin Hulot uitkijkt over een cube farm, een kantoorvloer vol
cubicles, is tekenend voor dat uitzonderlijke gebruik van totaalshots. Het
grapje waar de scène om draait, begrijp je alleen als je zowel de cubicle
linksboven als die rechtsonder in de gaten houdt. Dit soort onnadrukkelijke
humor zorgt ervoor dat je Play Time met
gemak een tweede, derde, vierde keer kunt kijken om telkens een nieuw komisch
detail te ontdekken. Anderzijds is er dat unieke gebruik van geluid. In een
scène neemt Hulot plaats in een modernistische fauteuil waarvan de bekleding
bij aanraking vreemde geluiden maakt. Als een man zijn entree maakt, zegt Hulot
hem geen gedag. In plaats daarvan wipt hij even op zodat zijn stoel een piepend
geluid maakt. Zo is geluid bij Tati regelmatig de spil van een grap. Maar hij
experimenteert er ook mee, hij voegt het toe of laat het juist weg. Hele
dialogen verstommen in drones van
verkeersherrie.
Te bedenken hoe Tati's cinema naar
een andere medium vertaald zou worden, is een onmogelijk maar prikkelend
vraagstuk. Zijn losse vertelstructuur, het gebrek aan verhaallijn en het
minimum aan dialoog maken het tot de antithese van literatuur. Poëzie, daar
heeft Play Time meer mee gemeen. Ontegenzeggelijk
poëtisch zijn bijvoorbeeld de scherpe observaties (en geestige uitvergroting)
van alledaags gedrag. En de vorm waarin Tati zijn film goot - losse sketches - lijkt
meer op een bundel dan op een roman. Ook het feit dat Play Time zich niet in één kijkbeurt blootgeeft, herinnert aan een
gedicht dat je vele malen opnieuw kan lezen terwijl je keer op keer nieuwe
vondsten doet.
In Genaration X zijn de woorden groot en de daden klein. Het verlangen
wordt nooit bevredigd, de wandjes van de cubicles blijven overeind. Dan is
kantoorklerk C.C. Baxter uit the
Apartment daadkrachtiger. Hij geeft zijn wens op om een kantoor te bezitten
en wordt prompt beloond met ware liefde. In Play
Time laat de techniek het afweten en in het ontstane vacuüm blijkt er nog
plaats voor de menselijkheid die zo keurig de kop was ingedrukt. Begeleid door
het oerritme van zinnelijke jazzmuziek breekt een groepje restaurantbezoekers
uit het keurslijf. Maar de volgende dag is alles weer bij het oude. Op de
rotonde rijden de auto's als wagentjes in een carrousel, zonder doel of visie,
als bijen in een raat. Maar, lijkt Tati te zuchten, het is tenminste kermis.
Toch een happy end.
------------------------------------------------------------
Dit stuk verscheen in het meinummer van Passionate, in de rubriek Ingeblikt. Volgende maand bespreek ik twee films van Woody Allen. Deze ligt vanaf juni in de winkel.
Play Time
Jacques Tati
Frankrijk,
1967