16.7.11

F FOR FAKE


Vanavond in Delicatessen (A'dam): F for Fake van Orson Welles, een speelse documentaire/ mockumentary over de wereld van echt en nep. De ingenieuze en ook erg grappige film was ongetwijfeld van grote invloed op Banksy's Exit through the Gift Shop.

De deur gaat om 20.30 open, de film begint om 21.30. Het kost 4,- voor één film en 10,- om de hele maand naar de Delimovie Summerclub te gaan (3x film per week).

Volgende week vertonen we op woensdag Trees Lounge, van en met Steve Buscemi.

Meer informatie op Delicatessen.

9.7.11

Slagschaduw #2


Trillend van de filmkoorts: al teveel gezien, te vaak en in doorwaakte nachten. Schaduwen op de muur. Flakkerende beelden in het achterhoofd. Af en toe haalt de cinefiele junk wel eens een beeld, een scène of zelfs een hele film door elkaar. Columnist Basje Boer doet het opzettelijk. Welke twee films doemen vannacht op in haar delirium?

2.
Vergeef me, Vader

Ze gaat op kousenvoetjes, de vrouw in het blauw, door het gangpad richting het altaar. Ze slaat een kruisje, loopt dan verder. Ze steekt een kaars aan en knielt neer bij Maria en kind. Het griezelige beeld spiegelt haar eigen verschijning – ook zij is moeder, niet van een kind maar van het ding dat binnenin haar leeft.
De kerk heeft geen ramen. TL-lampen verlichten de natte vloeren en de reclameborden aan de muur. Diep onder de grond komt niemand, zelfs niet in het huis van God. De vrouw kijkt op, iets trekt haar aandacht. Daarachter is iemand. Daarachter baadt een man in een kunstmatig licht, als een enkele speler in een theaterstuk.

Ze lacht als ze hem ziet, een onbedaarlijke lach die overgaat in hijgen, schreeuwen, grommen, krijsen. De vrouw in het blauw wankelt op haar kousenvoetjes, ze slingert en valt neer onder de bebloede voeten van Jezus aan het kruis.

Heel kalm draait de zoon van God zijn gezicht en kijkt haar aan, de vrouw in het blauw die stuiptrekkend aan zijn voeten ligt. Zijn blik is berustend, zijn lichaam glanst van het leven en de jeugd. Hijgend neemt de vrouw zijn doorboorde voeten in haar handen, drukt er zacht een kus op. Haar handen glijden over zijn gladde benen, helemaal naar boven toe.

Dan tolt de vrouw op haar voeten, komt hard neer op de grond. Bezeten van het licht van Jezus en de duisternis die brandt binnenin, rolt ze om en om, schopt met haar benen en trekt met haar hoofd. Vocht en bloed vloeien langs haar lijf, uit haar mond en tussen haar benen. Haar ogen zijn wijd open maar zien niets. Het kwaad dat in haar leeft, laat zich niet bekijken.

Galmende voetstappen naderen. Vergeving komt met een enkele blik. De vrouw in het blauw kijkt de non even in de ogen. Dan steekt ze haar handen in haar zakken, zucht en loopt door.
Slagschaduw, juli 2011
Lees (en bekijk) het juiste antwoord op de website van Schokkend Nieuws

Link

Slagschaduw #1



Trillend van de filmkoorts: al teveel gezien, te vaak en in doorwaakte nachten. Schaduwen op de muur. Flakkerende beelden in het achterhoofd. Af en toe haalt de cinefiele junk wel eens een beeld, een scène of zelfs een hele film door elkaar. Columnist Basje Boer doet het opzettelijk. Welke twee films doemen vannacht op in haar delirium?
1.
Afspraak met de eeuwigheid

Grind knispert onder traag roterende autobanden. De wagen houdt stil, een man stapt uit. Een vreemd gevormd gebouw tekent zich af tegen de roze avondhemel. Achter de eindeloze rijen met ramen glinstert licht, als robijnen in een verlovingsring. Dit is het huis waar de man moorden zal, waarin hij sterven zal – lang leeft hij toch niet meer.
De duisternis heeft de ruimte opgedeeld in vlakken wit en zwart, waartussen de man zich beweegt als een schaakstuk. Rotte vogels aan de muur vangen het licht van de maan, dat langgerekte schaduwen van hun vleugels maakt. Het oneindig zwart van hun niets ziende ogen slokt het schijnsel op. Het herinnert de man aan de eeuwigheid waarnaar hij zo diep verlangt.
Een zakelijke vrouwenstem kondigt zijn komst aan via de intercom. Het antwoord is kort: ‘Wat kom je doen?’ De man grijnst. De dood, denkt hij. Ik kom uit naam van de dood. Cupido schiet een pijl af, zijn ogen dood als die van de vogel. Boven gaat een deur open. Het licht van tientallen kaarsen spreidt zich uit over de drempel als een vlek. De dood is welkom, schaakmat. ‘Kom maar boven’ klinkt het uit de intercom.
De man bestijgt de trap in een kalm maar trefzeker tempo, de treden zuchtend onder zijn stap. Een uil draait mechanisch zijn kop om, een schaduw neemt zijn vlucht. Er valt een donker gat in de oase van kaarslicht op de vloer: het silhouet van een vrouw. Maar is zij wie ze zegt dat ze is? En is hij wie hij lijkt te zijn, een mens van vlees en bloed.
‘Wat is het probleem?’ vraagt de vrouw. De man pakt haar gezicht, kust haar ogen dicht met zijn vingers. ‘De dood,’ zegt hij verdrietig. Haar mes komt neer met een ferme haal. Hij wankelt, valt achterover van de trap. Het wapperen van haar ochtendjas terwijl zij hem achterna gaat, gaat synchroon met het flikkeren van het licht: blauw, wit, blauw, wit, blauw, wit tot in de eeuwigheid.

Slagschaduw, juni 2011
Lees (en bekijk) het juiste antwoord op de website van Schokkend Nieuws

(UNTITLED) / HOWL

Subbacultcha, juni 2011

THE KILLER INSIDE ME

Hoeveel films ik ook kijk, het is nooit genoeg. Heb ik de ene klassieker net op dvd gezien, dan ren ik al weer naar het filmtheater voor het allernieuwste meesterwerk. Heb ik net een vergeten juweeltje gezien in Het Filmmuseum, dan tipt een bevriende filmliefhebber al weer de volgende must see. Filmhuis, televisie, koopdvd, bioscoop, videotheek, filmfestival en video on demand: overal kom je als filmliefhebber tegenwoordig aan je trekken. Maar het voldane gevoel dat komt met de eindtitels van een goede film, is altijd maar van korte duur.
Mijn liefde voor film begon zich te ontwikkelen toen ik een jaar of veertien, vijftien was. Elke film die ik destijds zag, was een wonder op zich. Mijn kennis van cinema beperkte zich tot Disney, Mel Brooks en Flodder, dus geen van de nieuwe films die ik halverwege de jaren ’90 zag – Chungking Express, Heavenly Creatures, Pulp Fiction, The City of Lost Children – kon ik in een context plaatsen. Elke film weer even opwindend, verontrustend, verbazingwekkend, uniek.
Nu is dat anders. Nu zie ik verbanden tussen verschillende films, kan ze met elkaar vergelijken en ze, kortom, een stuk beter duiden. Maar die kennis heeft zeker ook een keerzijde. Hoe meer films ik zie, hoe meer ze op elkaar gaan lijken. Hoe kritischer ik word. Hoe verwender ik word. Hoe groter het verlangen wordt naar die verwondering uit mijn jeugd. En dat verlangen kan allang niet meer gestild worden door een film die eenvoudigweg “goed” is. Kwaliteit alleen is niet voldoende om de filmhonger van deze veelvraat te stillen. Een film moet ánders zijn. Vernieuwend het liefst. Ik wil iets zien wat ik nog niet eerder gezien heb, zoals het was toen ik vijftien was.
The Killer inside Me is niet de beste van de film van 2010 maar wel een van de meest opwindende – en zeker een van de meest controversiële. In Winterbottoms inktzwarte neo noir zet acteur Casey Affleck zijn babyface en piepstem in om van anti-held Lou Ford een echte engerd te maken. In een stoffig Texaans stadje ergens in de jaren ’50 klopt deze hulpsheriff bij een hoertje aan om haar te verzoeken haar zaken elders voort te zetten. In de scène die volgt, zijn seks, geweld en liefde op schokerende wijze met elkaar verweven. Maar Ford is niet in staat om lief te hebben, zo zal snel blijken. Voor hem zijn haat en liefde één. Een klassiek misdaadplot ontvouwt zich waarbij Ford steeds meer in het nauw gedreven raakt. Maar wij weten allang dat Ford niet moordt omdat hij zijn hachje moet redden. Hij moordt omdat hij een moordenaar is.
The Killer inside Me is een stijlvolle en intelligente thriller enerzijds en een somber stemmend inkijkje in de meest duistere kant van de mens anderzijds. En ja, het is een heel gewelddadige film. Tegenwoordig zijn we zo gewend geraakt aan beelden van geweld dat de impact ervan inmiddels minimaal is. Een revolver laat niet meer achter dan een klein rond gaatje waar zelfs geen bloed mee is gemoeid. Michael Winterbottom pakt dat anders aan: hij laat zien hoe afstotelijk en misselijkmakend geweld is. Het maakt van The Killer inside Me een film om niet meer te vergeten. Een film ook om de honger weer eventjes mee te stillen.
Tip van Basje, november 2011
Website Filmtheater De Fabriek

THE TREE OF LIFE

Subbacultcha, juni 2011

ATTENBERG


Subbacultcha, mei 2011

ANOTHER YEAR

Tom en Gerri – spreek het hardop uit en je weet dat deze namen bij elkaar horen. Net als de gelijknamige personages uit Another Year zijn ze onafscheidelijk.
Tom en Gerri vormen een Brits echtpaar van middelbare leeftijd. Hun geluk vormt een schrijnend contrast met het lot van hun vrienden. Eenzame Ken kampt met overgewicht en alcoholisme. Toms broer is net weduwnaar geworden en heeft zijn zoon in geen jaren meer gezien. Maar het meest hartverscheurend is Gerri’s collega Mary, een dellerig geklede neuroot met een klein hartje, magistraal vertolkt door Lesley Manville. Na haar hart aan een reeks aan foute mannen te hebben verpand – dat is althans de suggestie die wordt gewekt – heeft zij nu een oogje op Joe, de veel jongere zoon van Tom en Gerri. Wat aanvankelijk een wat misplaatste flirt lijkt, verandert gaandeweg in een wanhopige verliefdheid.
Mike Leigh is een van de meest relevante chroniqueurs van de Britse maatschappij. Zijn oeuvre kun je onder de noemer Brits sociaal realisme scharen, al hebben zijn films niet de doorzichtige politieke lading waar je dat genre mee associeert, zoals de films van Ken Loach bijvoorbeeld. Leigh predikt niet, hij registreert. En wat hij registreert, is het alledaagse leven van de alledaagse Brit uit de middle of working class.
Leighs meest rauwe, compromisloze film is ongetwijfeld Naked (1993). Ik zag ‘m toen ik zestien of zeventien was, toen ik zelf ook nog rauw en compromisloos was. Hoofdpersoon Johnny, met zijn eindeloze monologen en theorieën, was mijn held. Zijn tocht langs vele treurige personages was het avontuur dat ik wilde beleven. Een paar jaar geleden zag ik de film terug. IJzersterk was-ie nog steeds maar Johnny was geen held meer. Hij bleek een loser. Een sympathieke loser misschien maar een loser desalniettemin. En zijn avontuur was een laffe vlucht uit de realiteit. Wat is de wereld toch zwart/wit als je jong bent. Nuanceren is een trucje dat komt met de tijd.
Toch kan ik niet alleen de tijd de schuld geven van mijn jeugdige misinterpretatie, realiseer ik me nu. Leigh heeft me erin geluisd. Zijn personages balanceren tussen sympathiek en onsympathiek. Je haat ze maar leeft wel met ze mee. Je vindt ze geweldig, ondanks hun verachtelijke daden. En dat subtiele spel met ambigue personages is Leigh met de jaren beter gaan spelen. Nuanceren is een trucje dat komt met de tijd, geldt ook voor filmmakers.
Uiteindelijk blijkt ook Another Year minder feel good dan je aanvankelijk dacht. Seizoenen komen, seizoen gaan: weer een jaar voorbij en niets is veranderd. Het enige dat wijzigt, is je mening. Zijn Tom en Gerri wel zo onbaatzuchtig als ze lijken? En is eeuwig slachtoffer Mary je medelijden wel waard? Mike Leigh geeft geen eenduidige antwoorden, hij registreert. En levert met Another Year een hoogtepunt uit zijn oeuvre af.

Tip van Basje, februari 2011
Website Filmtheater De Fabriek

ERASERHEAD

Subbacultcha, maart 2011

PLEASE GIVE

Subbacultcha, september 2010

BLACK SWAN

Op een zaterdagavond cross ik op mijn fietsje naar Kriterion voor de late voorstelling van Black Swan. De film is net twee dagen uit en hartstikke uitverkocht. Ook in de andere Amsterdamse filmtheaters is het een gekkenhuis met een overload aan publiekstrekkers die net in roulatie zijn gegaan. Bij Rialto, waar ik net het minder populaire maar prachtige La Quattro Volte heb gezien, staat er een rij tot buiten de deuren.
Met Black Swan-regisseur Darren Aronofsky heb ik nooit veel gehad. Zijn debuut Pi, een vreemd werkje over een paranoïde wiskundige, kon ik nog wel waarderen, al deed het me wel wat geforceerd cult aan. Aronofsky’s tweede, de visuele kermisattractie annex drugsdrama Requiem for a Dream, mag bij velen dan wel hoog in het favorietenlijstje staan, persoonlijk ergerde ik me er wild aan. Aronofsky volgde nog met The Fountain – een flop bij zowel pers als publiek – en The Wrestler, die dan wel weer op mooie recensies en grote prijzen mocht rekenen. Zowel Aronofsky als hoofdrolspeler Mickey Rourke maakten een glansrijke comeback met die film. Ik was intussen al afgehaakt. Maar toen werd Black Swan aangekondigd. Een psychologische horror tegen de achtergrond van het klassieke ballet, het is een uitgangspunt waarmee je verschrikkelijk uit de bocht kan vliegen of juist nieuwe hoogten bereikt. Of te wel: een draak of een meesterwerk. Ik was direct geïntrigeerd.
De zaal begint vol te stromen. De leeftijd ligt hoog, vind ik, voor een filmtheater als Kriterion. Een dag eerder heb ik nog een vriend gesproken die Black Swan helemaal niks vindt. Meesterwerk of draak: wat zal het worden? Iets er tussenin is niet mogelijk, weet ik. Ik zal deze film haten of liefhebben, een tussenweg is er niet. De lichten gaan uit. Black Swan opent met een prachtige droomscène waarin hoofdrolspeelster Natalie Portman, helemaal op haar plek als frêle balletdanseres, belaagd wordt door een monsterlijke bruut. De toon is gezet maar ik weet nog niet wat het gaat worden: haat of liefde. Verrast Aronofsky me of komt het nooit meer goed tussen ons?
Het duurt ruim een halfuur wikken en wegen voordat ik het weet: dit is een meesterwerk. Een dik aangezet horrorsprookje dat even spannend als grappig is. Een operateske achtbaanrit. Een film met een knipoog waarin toch ook plek is voor geloofwaardige emoties. Op de terugweg heb ik wind tegen maar ik fiets iedereen voorbij: een goeie film geeft je energie. Thuis kruip ik achter mijn computer om na te lezen wat de Nederlandse critici van Black Swan vinden. Het NRC Handelsblad heeft een groot stuk geplaatst waarin filmrecensenten Peter de Bruijn en Coen van Zwol de discussie met elkaar aangaan. De één geeft twee sterren: draak. De ander vijf: meesterwerk. Een middenweg is er niet.
Tip van Basje, maart 2011
Website Filmtheater De Fabriek

Inleiding over Woody Allen

Ergens rond 2000 begon-ie: mijn Woody Allen-verslaving. Kort maar hevig. Dat ik zijn films vervolgens jarenlang links had laten liggen, realiseerde ik me eigenlijk pas toen De Fabriek mij vroeg om een inleiding over de iconische Amerikaanse filmmaker te geven. Plotseling zat ik weer in de bioscoop bij een Woody Allen, voor het eerst in zes jaar tijd. En het was niet zomaar een Woody Allen, het was You Will Meet a Tall Dark Stranger: zijn veertigste film. Want de man mag dan wel 75 zijn, hij levert nog steeds een film per jaar af.
Eigenlijk had ik geen betere film kunnen uitkiezen om mijn Woody Allen-verslaving nieuw leven mee in te blazen. You Will Meet a Tall Dark Stranger is namelijk classic Allen: een relatiekomedie waarin veel van de thema’s uit Allens omvangrijke oeuvre de revue passeren: overspel, fraude, gerechtigheid, de angst voor de dood. Laat ik vooropstellen dat het een hele vermakelijke film is, eentje met mooie rollen, hilarische dialogen en onverwachte verwikkelingen. Maar de Allen-kenner ziet er meer in. Die herkent in elk verhaallijntje wel een andere Allen-klassieker. De relatie met een jonge vrouw: Manhattan. De speling van het lot: Match Point. De ordinaire dame: Mighty Aphrodite. Vreemdgaan: Annie Hall, Husbands and Wives, Hannah and Her Sisters: overspel komt in zo’n beetje elke Woody Allen-film voor.
You Will Meet a Tall Dark Stranger had door niemand anders dan door Woody Allen gemaakt kunnen worden, zoveel was duidelijk. Zijn stempel stond op elke scène, elk personage, elke wending. Geweldig vind ik dat, als alles wat je doet zo eigen is. Maar ik wilde ook wel advocaat van de duivel spelen. Vertelt die ouwe Allen niet gewoon keer op keer hetzelfde verhaal? vroeg ik me af. In de daaropvolgende twee weken deed ik een aardige poging om de resterende 39 films uit Allens oeuvre te bekijken. En ik kan nu concluderen: ja, de filmmaker vertelt keer op keer hetzelfde verhaal. Maar hij doet dat steeds op zo’n andere manier, en met zulke andere middelen, dat er van sleur geen sprake kan zijn. Shadows and Fog is een filosofisch sprookje in de stijl van het Duitse expressionisme. Zelig is een hilarische nepdocumentaire. Everyone Says I Love You is een musical, Deconstructing Harry een keiharde satire, Manhattan puur drama. En toch zijn het stuk voor stuk typische Woody Allen-films. Niet alleen thema’s keren terug maar ook acteurs, situaties, personages en zelfs hele zinnen. ‘Whatever Works,’ zegt Sydney Pollack aan het einde van Husbands and Wives, een zin die later de titel van Allens 39e film zou worden. Ik ben niet per se mooi, zegt Anjelica Huston in Manhattan Murder Mystery, ik ben vooral sexy. Twaalf jaar later zou Scarlett Johanson die zin in Match Point herhalen.
In You Will Meet a Tall Dark Stranger zitten twee van mijn favoriete Woody Allen-thema’s. Het eerste thema is bedrog. Bij Allen krijgt bedrog de vorm van overspel – ik noemde het al eerder – of criminaliteit. Bedrog kan zelfs de vorm aannemen van een menselijke kameleon. In Zelig kruipt Allen in de rol van een man die zichzelf wegcijfert – letterlijk! Als hij onder rijkelui is, verandert hij in een miljonair. Maar als hij in de keuken bij het personeel zit, is hij een eenvoudige arbeider. Zijn minderwaardigheidscomplex neemt zelfs zulke extreme vormen aan dat als hij in de buurt van Chinezen is, hij fysiek Chinees wordt. Of dik. Of zwart. En bedriegt daarmee zelfs zichzelf. In You Will Meet a Tall Dark Stranger is het een schrijver die zich tot fraude verlaagt. Ik zal er niet te veel over verklappen maar het verhaallijntje doet vaag denken aan Allens Bullets over Broadway, waarin een intellectuele maar weinig getalenteerde toneelschrijver zich laat helpen door een dommekracht van een gangster die wèl een neus voor taal heeft. Waarom keert Allen steeds weer terug naar het thema bedrog? Het antwoord ligt in zijn gevoel van minderwaardigheid. Een onzekere man kan niet geloven dat hij de liefde van een vrouw waard is. Een onzekere regisseur kan niet geloven men zijn films prijst. Morgen val ik door de mand, denkt hij. Dan ziet iedereen dat mijn talent niets voorstelt. Woody Allen voelt zich, kortom, een bedrieger. In Everyone Says I Love You wordt Julia Roberts alleen maar op hem verliefd omdat hij zich voordoet als haar ideale man. Als de verliefdheid wegebt, realiseert hij zich dat hij beter zichzelf had kunnen blijven. Perfectie gaat op den duur immers vervelen.
Een ander vast element in de films van Woody Allen is het verlangen naar wat je niet kunt krijgen. Ben je vrijgezel, dan wil je die ene mooie vrouw voor je winnen. Maar eenmaal getrouwd, wil je vrij zijn. In You Will Meet a Tall Dark Stranger heeft Naomi Watts een heimelijk oogje op haar aantrekkelijke baas. En intussen flirt haar man met de knappe overbuurvrouw. Maar wat gebeurt er als hij haar eenmaal voor zich zou winnen? De vrouwen aan de overkant zijn even knap als het gras bij de buren groen is. Iets soortgelijks gebeurt in Hannah and Her Sisters. Michael Caine heeft een perfect huwelijk met Mia Farrow maar intussen kan hij zijn ogen niet van haar zus afhouden. Het komt uiteindelijk tot een affaire, kort en stormachtig, waarna hij tenslotte toch voor zijn vrouw kiest. Maar in de slotscène van de film realiseer je je dat hij eigenlijk helemaal niet voor zijn perfecte huwelijk kiest; hij kiest ervoor om de zus van zijn vrouw van een afstand te begeren, in plaats van in het echt. Hij kiest voor het verlangen.
Voor een komiek is Woody Allen eigenlijk behoorlijk nihilistisch. Niet zelden geven zijn films, hoe licht van toon ze ook zijn, een diep melancholisch gevoel. Het leven is niet vrolijk, probeert Allen ons duidelijk te maken, maar we kunnen er allicht om lachen.

Inleiding bij You Will Meet a Tall Dark Stranger / Annie Hall
Filmtheater De Fabriek, 2011

THE ILLUSIONIST

Subbacultcha, augustus 2010

INCEPTION

Subbacultcha, juni 2010

MR. NOBODY

Subbacultcha, juni 2010

Rooie oortjes, droge ogen

Rooie oortjes, droge ogen 
Opgroeien met seksscènes 

Als groot liefhebber van films enerzijds en seks anderzijds, lag het in de lijn der verwachting dat de twee elkaar eens zouden ontmoeten. Terugdenkend aan de films die ik in mijn leven gezien heb; aan alle fantastische openingsscènes, slotscènes, sleutelscènes, romantiek, geweld en intrige, kom ik tot de schokkende ontdekking dat ik me amper een seksscène kan herinneren. De weinige scènes die ik me wèl voor de geest kan halen, moeten dan wel grote indruk gemaakt hebben, zou je zo zeggen.
Ik word, na vele slapende Disney-jaren met Bambi, Sneeuwwitje en Taran en de Toverketel, op 9-jarige leeftijd geboren als filmliefhebber, bij het zien van Midnight Express.

Een Amerikaan zit achter Turkse tralies. Heimwee overmant hem als hij zijn knappe vriendin, met pluizig blond jaren ’70-haar, in de bezoekersruimte ziet verschijnen. Maar het aanzicht van het haar is hem niet voldoende, hij wil meer van haar zien. Het bloesje gaat open en er komt een borst tevoorschijn. In mijn herinnering is de borst peervormig en rood, met een rare gladde tepel erop. Ik, een pre-puber die met grote interesse de blootfotoboekjes leest die helemaal achterin in de bibliotheek staan, zit bij mijn oma op de bank me enorm te generen. De blondine drukt haar borstje tegen het glas dat haar van haar vriendje scheidt en hij likt eraan, gaat er helemaal los op, op dat glas met die tiet erachter. Ik doe waarschijnlijk alsof ik in mijn Floortje Bellefleur aan het lezen ben, terwijl mijn oma onbewogen naar het scherm staart.
Ik ben vijftien en alto. Het is tenslotte 1995 en grunge is the word. Dat tijden veranderen, weet ik dan nog niet. Mijn moeder, beste vriendin en ik gaan naar Wong Kar-Wais Chungking Express in Cinecenter. Ik kan me herinneren dat de film indruk op me maakt. Ik kan me California Dreamin’ herinneren, van The Mama’s & the Papa’s. Ik kan me een blonde pruik herinneren, een blikje ananas, veel slow motion en groen TL-licht. Op de terugweg rennen mijn vriendin en ik voor mijn moeder uit, springen op paaltjes, zingen No Rain van Blind Melon. We mogen dan wel legerjasjes dragen maar we zijn nog kinderen. Een dag later horen we dat Blind Melon-zanger Shannon Hoon op dat moment een fatale drugsoverdosis nam. Tijden veranderen. Later zie ik Chungking Express nog een keer. De plot over een meisje dat inbreekt bij de man op wie ze verliefd is, kwam me alleszins bekend voor. Dat ze op zijn bed aan het masturberen slaat, dat was ik volstrekt vergeten. Of, wat waarschijnlijker is, dat had ik netjes verdrongen. Jammer, want hoewel mannen om de haverklap aan zichzelf lopen te sjorren op het witte doek, slaat de vrouw slechts zelden de hand aan zichzelf. Gelukkig heeft Sex & the City die scheve verhouding later weer aardig rechtgezet.
Zo werkt het geheugen dus. Ik moet nog regelmatig, en op de meest onverwachte tijden, terugdenken aan een vies broodkorstje dat ik op mijn vijfde at. Van mijn eerste kus daarentegen, tien jaar later, kan ik me nagenoeg niets herinneren. De masturbatiescène uit Chungking Express was weliswaar volledig uit mijn geheugen gewist, een andere scène, eentje die ik eerder dat jaar zag, is altijd door mijn kop blijven jagen. Ik heb het over Heavenly Creatures, nog steeds de beste film die Peter Jackson heeft gemaakt (en ja, dan reken ik die ene fantasy-trilogie ook mee). Om precies te zijn, ik heb het over de scène waarin de eeuwig norse Pauline ontmaagd wordt. Het beeld van de magere student die zwetend en hijgend en piepend van opwinding boven Pauline hangt, heeft zich destijds vastberaden in mijn geheugen gehaakt. Haar aversie voor de jongen is door Jackson zo akelig invoelbaar gemaakt dat het ongetwijfeld van invloed is geweest op mijn eigen latere liefdesleven. Zo kon het ook zijn, wist ik toen. Soms hebben vrouwen seks om redenen die niets met lust te maken hebben.
In 1995 is alles nog nieuw. Met elke film, elk boek, elke plaat en optreden kom ik iets meer over de wereld te weten; over kunst en schoonheid, over menselijke verhoudingen. Maar ik word ouder. Ik heb seks om de verkeerde redenen, sla de hand aan mezelf, druk mijn borstje tegen glas of euh, bij wijze van spreken dan. Films bieden geen inzichten meer, enkel herkenning. Maar in mijn hoofd blijft Pauline altijd tiener en wordt ze, op de soundtrack van Johns ritmisch kreunen, keer op keer ontmaagd. 

De Optimist, 2010

LIFE DURING WARTIME


Subbacultcha, juni 2010

FANTASTIC MR. FOX

Subbacultcha, mei 2010

KICK-ASS


Subbacultcha, april 2010

BAD LIEUTENANT x2

Subbacultcha, maart 2010

De kunstenaar kijkt tv

De kunstenaar kijkt tv

Je bent kunstenaar. Specifieker gezegd: je bent kunstenaar Basje Boer. Je hebt vijf werkdagen lang door Amsterdam gefietst; filosofie lezend bij de lunch, over begrotingen piekerend in de rij bij de Albert Heijn, kunststromingen nalezend op Wikipedia, uurtjes wegzuchtend bij je loondienstwerkgever en biertjes wegtikkend bij de een of andere galerieopening in de Jordaan. En op vrijdag luid je het weekend in met in de ene hand de afstandsbediening en in de andere een mok kamillethee; op de ene knie een Donald Duck Extra voor tijdens de commercial breaks en op de andere de kat, die afwisselend luid spint en luid snurkt.
19.02: Sterretje in de kast
Geen kunstenaar is de laatste jaren zo nadrukkelijk op televisie aanwezig geweest als Andy Warhol, niet zozeer in eigen persoon als wel in de vorm van zijn 15 minutes of fame-gedachtegoed: ‘In de toekomst zal iedereen vijftien minuten lang wereldberoemd zijn.’ Eind jaren ’80 werd er al zendtijd weggegeven aan willekeurige kinderen in het legendarische VPRO-programma Achterwerk in de kast. De kinderen die daar toen de panfluit bespeelden, kunnen dertig jaar later hun kleren uittrekken op een lopende band in de BNN-talentenjacht Sterretje gezocht, waarin de zender op zoek gaat naar een nieuwe tv-persoonlijkheid.
Maar televisie mag de man in de straat dan een sterrenstatus geven, het omgekeerde gebeurt net zo goed. Menige oer-Hollandse celebrity laat op de televisie zien hoe gewóón hij of zij toch eigenlijk is. En dat bagatelliseren van roem is nu precies wat ook Warhol fascineerde: iedereen is beroemd dus niemand is beroemd.
21.06: Ware woensdagavondfilm
Maar het kan nog postmoderner. Waarom maken we geen televisie òver televisie? Dat herhalen van lollige tv-fragmentjes wat zo succesvol wordt gedaan in De wereld draait door en Pauw & Wittemans Zapservice, ligt misschien nog wat te veel voor de hand. Raoul Heertje ging met Heerlijk eerlijk Heertje een bevredigend stapje verder en maakte een talkshow òver het maken van een talkshow. Nee sterker nog: het was een talkshow over het maken van diezelfde talkshow. Een tweede seizoen van Heerlijk eerlijk Heertje is voorlopig niet in zicht. Maar het onderwerp moet toch wel verder uit te diepen zijn? Waarom geen soap over het maken van een soap? Een documentaire waarin de camera’s in een cirkel achter elkaar aan lopen?
22.32: Meimaand filmmaand
In een tijd waarin fotografen aan het zingen slaan en schrijvers televisieprogramma’s presenteren, is ook de cinema niet veilig voor kruisbestuiving. Op het afgelopen filmfestival van Berlijn waren het niet de nieuwste films van Martin Scorsese en Roman Polanski die de aandacht trokken maar het regiedebuut van Banksy, de anonieme superheld van de graffitikunst. Geheel in de stijl van Heerlijk eerlijk Heertje is Exit through the Gift Shop een ironische mockumentary waarin een filmmaker en zijn onderwerp van rol ruilen. En het onderwerp van de documentaire is dan weer Banksy zelf. Of toch niet?
Maar Banksy is niet de enige kunstenaar die het bioscooppubliek opzocht. Matthew Barney combineerde zijn installaties al vaker met video en performance maar ging pas goed los met zijn Cremaster Cycle, een vijftal avant-gardistische speelfilms die samen met kunstboeken en tentoonstellingen een Gesamtkunstwerk vormen. De ideale combinatie van kunstvormen dus,waarbij Barney zowel de bioscoop als het museum als podium gebruikt.
Barney leverde trouwens ook een bijdrage aan het kortfilmproject Destricted, dat als doel had een perfecte symbiose te vormen tussen beeldende kunst en pornografie. Nu waren de filmpjes van o.a. Richard Prince, Larry Clark en Marina Abramovic nog niet bepaald opwindend maar het vernieuwende streven van Destricted stemt hoopvol voor toekomstige mengvormen.
Vanavond kijken we echter naar iets van Belgisch kunstenaar/filmmaker Johan Grimonprez, die in zijn films een combinatie maakt tussen documentaire, kunst èn literatuur. Diens eerste lange film Dial H-I-S-T-O-R-Y, een caleidoscopische krachttoer waarin found footage van vliegtuigkapingen wordt gecombineerd met passages uit het werk van schrijver Don DeLillo, was nog slechts in musea te zien. Grimonprez’ recentelijk verschenen Double Take, waarin hij opnieuw verschillende thema’s met elkaar verbindt aan de hand van bestaand beeldmateriaal, heeft echter zijn weg naar het filmtheater gevonden.
00.03: Nachtprogrammering
Is het middernacht geweest; ligt de kat diagonaal over je schoot uitgestrekt en is de eerste kwijlvlok al in je mondhoek verschenen, dan wordt de televisie pas echt avontuurlijk: een halfnaakte transseksueel bij de commerciëlen, reclames voor schunnige ringtones op Comedy Central, immense hijskranen op Discovery en liedjes over het bereik van je mobiele telefoon op TMF. Maar wat als je de transseksuelen en de hijskranen met elkaar zou combineren. Met Lady Gaga-ringtones op de achtergrond?
Waarom kan het niet nog gekker? Het Proces van Kafka in soapvorm? De naakten van Francis Bacon in hun eigen animatieserie? Een concertregistratie in de vorm van een film noir? Een sitcom over een sitcom over een sitcom over een sitcom? Als je heel snel langs alle kanalen zapt, ben je al bijna zover.
Je zet de kat weer op zijn vier poten. Je veegt de cakekruimels van je borst en zet de theemok in de gootsteen. De laptop gaat mee naar bed en tot diep in de nacht kijk je filmpjes op YouTube: Kenneth Anger, Stan Brakhage, David Lynch. De beeldkwaliteit is belabberd, de soundtrack is soms wegens auteursrechten verwijderd en langere werken zijn in aparte filmpjes opgedeeld. Toch is er niets wat je liever kijkt tegen drie uur ’s nachts. Van kunst ga je zo lekker dromen. 

609, 2010

THE SHINING / DON'T LOOK NOW

Water. In het ene openingsbeeld is het een weidse rivier waar de camera laag overheen scheert. In de andere openingsscène is het een treurig slootje op een druilerige middag. Er zijn meer overeenkomsten tussen Stanley Kubricks The shining (1980) en Nicolas Roegs Don’t look now (1973). Beiden zijn het bovennatuurlijke horrorfilms. Beiden werden gebaseerd op een boek, de een geschreven door Stephen King en de ander door Daphne du Maurier. En dan is er nog het gezin in de hoofdrol, de omineuze symboliek, het gebruik van de kleur rood en het grandioze slot dat alle puzzelstukjes samenbrengt zonder dat ze daadwerkelijk in elkaar passen. De overeenkomsten tussen de twee meesterwerken zijn talloos. En toch zijn de verschillen opmerkelijker.
De “shining”, zo wordt in het begin van de film uitgelegd, is de gave van helderziendheid. Danny, het zoontje van Jack en Wendy Torrance, heeft die “shining”. Al voordat hij met zijn ouders naar het afgelegen Overlook Hotel afreist om er de winter in totale afzondering door te brengen, weet hij van het kwaad dat er schuilt.
In Don’t look now is het vader John die de “shining” heeft, al weet hij dat zelf niet. In de magistrale openingsscène springt hij plotseling op en rent naar de sloot waar zijn dochtertje aan het verdrinken is. In een tergende slow motion verdwijnt het meisje met het beroemd geworden rode lakjasje onder het oppervlak van het groene water. Ze is dood tegen de tijd dat haar vader haar bereikt.
Kijkend naar de verschillen tussen The shining en Don’t look now, lijken deze vooral tot uiting te komen in het camerawerk. Kubricks camera wiegt, deint, sluipt of onthult gaandeweg een tafereel. Met een tempo dat net niet traag maar ook niet gejaagd is, lijkt de camera nog het meest op een trefzekere achtervolger. En een achtervolger komt nooit nabij. Een achtervolger blijft op gedegen afstand.
Lijnrecht tegenover dit onderkoelde camerawerk staat de handheld camera uit Don’t look now. Roegs camera blijft juist dichtbij zijn personages en staat volledig in dienst van hun bewegingen. Pas als een kind verdrinkt, een glas breekt of een gezicht in een spiegel verschijnt, twijfelt de camera niet. Dit is het moment waarop we moeten opletten, zegt het verstilde beeld.
De afstand die Kubrick de camera in The shining laat nemen, weerspiegelt de afstand die hij zelf neemt ten aanzien van het verhaal. Dat de regisseur in het bovennatuurlijke gegeven van zijn film zou geloven, lijkt ondenkbaar. Als meester-verteller gelooft hij enkel in het verkopen van dat gegeven. Roeg zit echter naast je in de bioscoopstoel en voelt dezelfde opwinding als jij. De verkoper Kubrick probeert zijn toeschouwers te overtuigen met zijn verhaal terwijl Roeg juist zijn eigen twijfels laat zien. Zelfs zijn zoekende camera is besluiteloos.
Voor zijn verkooptechniek gebruikt Kubrick een filmtaal die iedereen kent. De overdaad aan sinistere voortekenen, de hartslag- en windgeluiden op de soundtrack, de griezelige koppen van de hoofdrolspelers; Kubrick maakt met al deze horrorclichés welhaast een parodie op het genre of gaf er, zo u wilt, een postmoderne wending aan. Het werkt. Kubrick verkoopt zijn verhaal moeiteloos. Maar achteraf realiseer je je dat de regisseur geen verkoper is. De man is een oplichter.
Dat Roeg zijn verhaal minder zelfverzekerd aan de man brengt, neemt echter niet weg dat zijn verkoopwaar net zo goed lucht is. Ook Roeg voert vele dreigende omina op en monteert ze in de meesterlijke slotscène aan elkaar alsof het een optelsom is. Pas als de credits in beeld verschijnen, beginnen we ons af te vragen wat de uitkomst van die som dan wel niet is.
Natuurlijk is cinematografie ook een grote zwendel en wordt de kijker maar al te graag in de maling genomen. The shining bewijst Kubricks gave als grootse bedrieger maar Roeg doet daar nog eens een schepje bovenop.
Kubricks hoofdpersonages, twee echtelieden die maar weinig genegenheid voor elkaar tonen, lijken niet belangrijker dan hun onheilspellende omgeving of Danny’s angstaanjagende visioenen. Allen maken slechts deel uit van het alfabet van Kubricks filmtaal.
Roeg daarentegen, voert een stel van vlees en bloed op dat het hart van de film vormt. Daar waar The shining ontegenzeggelijk eng is, daar is Don’t look now ook nog eens hartverscheurend. En precies daarin schuit het belangrijkste verschil tussen de twee films. Beide laten enkele bloedstollende beelden achter op je netvlies. Maar na het zien van Don’t look now hoor je daarnaast Johns schreeuw als hij in het luchtledige tuimelt, zie je Laura’s glimlach als ze zich eindelijk met het overlijden van haar dochtertje verzoent en voel je Johns armen die Laura in een omhelzing sluiten.


Skrien, 2008
Column Parallellen

BROTHERS OF THE HEAD

Het verhaal gaat dat regisseur Rob Reiner de eerste was die de term “mockumentary” in de mond nam. Maar dat de film die hij daarmee beschreef zijn hilarische nepdocumentaire This is Spinal Tap was, betekent geenszins dat alle mockumentaries satire bedrijven. Bij de horrorklassieker Cannibal Holocaust valt er bijvoorbeeld weinig te lachen en ook de Belgische cultfilm C'est arrivé près de chez vous is eerder wrang dan grappig. Ondanks hun verschil in genre, hebben de meeste mockumentaries echter één belangrijke overeenkomst: hun groteskheid. Brothers of the Head vormt hier een aangename uitzondering op. De film van regisseurs Keith Fulton en Louis Pepe mag dan bogen op een complexe vertelstructuur, het verhaal zelf blijft prettig klein.
Brothers of the Head, gebaseerd op de gelijknamige roman van Brian Aldiss, vertelt over de Siamese tweeling Tom en Barry die bij hun middel met elkaar vergroeid zijn. Een morsige talentscout ziet in de tieners ware popidolen. Hij haalt de jongens bij hun vader vandaan en zet ze in een huis met professionals uit de popmuziek. Een paar gitaarakkoorden later zijn twee nieuwe idolen geboren maar het is geen popmuziek die Tom en Barry spelen. Het is halverwege de jaren ’70 en de tweeling blijkt vooral geschikt als schokerend boegbeeld van de groezelige punkbeweging.
Het bizarre maar eenvoudige verhaal dat zich in enkele zinnen laat uitleggen, staat in schril contrast met de gelaagde vertelstructuur waarvoor Fulton en Pepe kozen. De mockumentary speelt in het heden en toont interviews met degenen die destijds bij de tweeling betrokken waren. Die gesprekken worden afgewisseld met beelden van een andere, nooit afgemaakte documentaire die destijds in het huis werd opgenomen. Ook zien we beelden van een nooit uitgebrachte speelfilm over de tweeling – fictieve fictie, zou je kunnen zeggen. Op die manier spelen Fulton en Pepe een slim spelletje met de werkelijkheid, wat nog het best tot uiting komt in de openingsscène: we zien stereotiepe sfeerbeelden van vergane boeken over misvormde mensen en het in verschoten kleuren gefilmde Engelse platteland. De pretenties die uit deze beelden spreken, worden echter gelijk teniet gedaan op het moment dat een klapbord dichtslaat voor de camera. Als kijker weet je meteen: dit is fictie.

Dergelijke details mogen dan de intellect prikkelen, vaker nog bereikt de film je hart. Hoe ongeloofwaardig de plot ook is – het verhaal heeft meer weg van een duister sprookje – de invulling die de regisseurs eraan geven, is volstrekt overtuigend. De dialogen zijn natuurlijk, het acteerwerk is uitstekend en de personages zijn levensecht. Maar er kan nog zoveel gesproken worden, het echte gevoel zit ‘m in de sfeer: aan het einde van de film weten dezelfde stereotiepe sfeerbeelden als uit de pesterige openingsscène je plotseling diep in je hart te raken.

Groene Amsterdammer, 2008

THE SHORT FILMS OF DAVID LYNCH

Er zijn twee manieren om de dvd The Short Films of David Lynch te bekijken. De eerste manier is eenvoudig: in het menu kies je voor de optie “play all”. De zes korte films die je vervolgens te zien krijgt, worden door David Lynch ingeleid met enige achtergrondinformatie. Door de films op deze chronologische wijze te bekijken, lijkt de compilatiedvd eerder op een documentaire, rijk geïllustreerd met het werk van de maker. Maar hoe informatief Lynch’ introducties ook zijn, waar het de omineuze symboliek van zijn werk aangaat, houdt de filmregisseur zijn lippen stijf op elkaar.
The Short Films of David Lynch was lange tijd alleen via Lynch’ website verkrijgbaar. Later werd de dvd ook via de reguliere wegen beschikbaar en nu is er dan een Nederlandse versie verkrijgbaar, uitgebracht door distributeur Living Colour. De zes korte films die de dvd telt, zijn een combinatie van werk dat Lynch op de kunstacademie maakte en projecten die hij in opdracht deed.
De dvd opent met een werk waarin verschillende kunstdisciplines samenkomen: de installatie Six Men Getting Sick (1966) waarin een animatiefilm op een beeldhouwwerk wordt geprojecteerd. In de volgende korte film The Alphabet, dat Lynch twee jaar later maakte, wordt animatie voor het eerst met live action gecombineerd. In deze film wordt het bekende ABC-versje ingezet om een unheimisch gevoel op te roepen. Het is een vaker en subtieler gebruikt gegeven dat desondanks uitstekend werkt. En dan volgt The Grandmother, een halfuur durende film waarmee David Lynch in 1970 afstudeerde. Het is een wreed sprookje over een jonge zoon van onmenselijke ouders die op zolder een zaad plant waar een oma uit zal groeien. Hoewel Lynch voor sommige scènes nog steeds gebruikmaakt van animatie, zie je dat hij tijdens deze film van een kunstenaar in een filmmaker veranderde. Ook worden elementen opgevoerd – seks, geboorte, ouderschap, dood – die Lynch enkele jaren later zou herhalen in zijn speelfilmdebuut Eraserhead. Het is de voornaamste reden om Lynch’ korte films niet buiten de context van diens speelfilms te bekijken.
De tweede, ideale manier om The Short Films of David Lynch te bekijken is om na de bovengenoemde korte films over te stappen op Eraserhead. Korte films The Amputee en The Cowboy and The Frenchman, beide in opdracht gemaakt, zijn namelijk als de vermakelijke extra’s op een special edition-dvd: het is geen verplichte kost.
Maar heb je Eraserhead gezien, dan is er nog het allerlaatste filmpje van The Short Films: de korte film Lumiere die Lynch in 1996 met een Lumière-camera schoot. In de 52 seconden die het filmpje duurt, worden we langs vier sets geleid. Een man ligt bewusteloos op de grond. Een vrouw stapt verontrust van een schommel. Misvormde mannen lopen om een bak met water waarin een naakte vrouw is vastgebonden. Een stel krijgt bezoek van de politie. Vier puzzelstukken die onmogelijk in elkaar zijn te passen, maar de angstaanjagende muziekscore, de gruwelijke overbelichting door het honderd jaar oude apparaat en Lynch’ zelfverzekerde regisseurshand schuiven de stukken als vanzelf in elkaar.

Groene Amsterdammer, 2008

INFERNO

Subbacultcha, maart 2010



UN PROPHÈTE

Subbacultcha, februari 2010

UP IN THE AIR

Subbacultcha, februari 2010