2.5.12

PLAY TIME














Bij in een raat

In Nederland kennen we de 'm vooral uit films en series: de cubicle, het eenpersoonswerkstation waar de loonslaaf van een groot kantoor zijn werk verricht, als een bij in een raat van tal van andere cubicles. Er kleeft iets vreemd romantisch aan de cubicle. Niet dat er iets valt te dwepen met een efficiënte kantoorinrichting; de romantiek van de cubicle - symbool bij uitstek voor een kapitalistische maatschappij waarin we niet meer dan een nummer zouden zijn - zit 'm in de mogelijkheid om eruit te breken, om de scheidingswandjes ervan om te werpen als was het een totalitaire macht. In Generation X (1991) doopt Douglas Coupland de cubicle opstandig een veal-fattening pen, in de vertaling van Jan Fastenau een "kistkalfhok": een "kleine, overvolle werknis op een kantoor, opgetrokken uit systeemwanden en voorzien van computerapparatuur (-). Genoemd naar de kleine hokken waarin kalveren voor de slacht worden vetgemest."
            Jacques Tati de cubicle in 1967 al om zijn onvrede over de samenleving te verbeelden, in zijn meesterlijke tour de force Play Time. Echter, daar waar Couplands cubicle een kant-en-klaar-symbool was, daar vond Tati 'm zelf uit. Destijds bestond het werkstation namelijk wel maar was nog lang geen gemeengoed. Op de juistheid van Tati's voorspelling valt dan ook niet af te dingen, wél op wat zij symboliseert. Volgens Tati en Coupland reduceert de cubicle de werknemer tot een naamloze werkmier, terwijl deze hem in werkelijkheid juist een eigen - en dus juist persoonlijke - plek biedt. Kijk naar The Apartment (Billy Wilder, 1960). Daarin bestaat het kantoor uit rijen van bureautjes waarop niet meer dan een typemachine past. Geen wonder dat hoofdpersoon C.C. Baxter maar één wens heeft: een eigen kantoor.
            Voor Play Time vond Tati niet alleen de cubicle uit, hij schiep een heel universum. In een perfect geometrisch Parijs, een stad van strakke lijnen, glas en grijstinten, leidt hij ons langs zes locaties, vormgegeven met de grootste visie en een opmerkelijk oog voor detail. Het script bestaat uit een reeks losse scènes, uitgevoerd tegen de achtergrond van onder andere een luxe appartementengebouw, een pas geopend restaurant en een vakbeurs waar de nieuwste technische snufjes worden gedemonstreerd. Zo schetst Tati zijn pessimistische maar erg geestige visie op onze toekomstige samenleving. Een samenleving waarin niet alleen de architectuur rechtlijnig is, ook het gedrag is afgemeten. In de dystopie van Play Time wordt alle spontaniteit onderdrukt.
            Door dit futuristische Parijs dwaalt Monsieur Hulot, Tati's terugkerende typetje. In een scène arriveert hij bij het kantoorgebouw waar hij een afspraak heeft. Wacht even, gebaart de portier en hij begint eindeloos op de knoppen van een lichtgevend paneel te drukken. Ja hoor, eindelijk gebeurt er iets: aan het einde van een gang verschijnt een man. Als hij het tweetal eenmaal heeft bereikt, opent hij de deur naast hen en wijst Hulot op de wachtruimte die zich daar bevindt. Vervolgens vertrekt hij weer. Met veel venijn toont Tati hoe evenredig grappig en gekmakend het is als je richtlijnen boven logica verkiest. Bureaucratie, heet dat. In een andere scène verbeeldt hij het irrationele van bureaucratie minder letterlijk maar des te krachtiger. Een tramreiziger heeft een staande lamp bij zich. Hulot stapt ook in en grijpt de lamp vast, denkend dat het een stang is. Als de tram in beweging komt, deint de lamp uiteraard mee. Toch blijft Hulot zich vasthouden, niet omdat het nut heeft maar omdat het nu eenmaal zijn gewoonte is. Het is een metafoor die het medium film ontstijgt (ze had evengoed de vorm van een boek, een schilderij of een liedje kunnen hebben) in een kunststuk dat verder niets anders dan cinema had kunnen zijn.
            Zou je de kern van Play Time willen vatten, dan kom je namelijk bij de twee elementen uit die tevens de kern van cinema vormen: beeld en geluid. Enerzijds heb je de eerder genoemde sets, die in overdonderende totaalshots tot zoekplaatjes verworden. Tati maakt het de kijker niet makkelijk, hij leidt de blik niet naar de essentie van de scène maar laat die door heel het beeld dwalen. De scène waarin Hulot uitkijkt over een cube farm, een kantoorvloer vol cubicles, is tekenend voor dat uitzonderlijke gebruik van totaalshots. Het grapje waar de scène om draait, begrijp je alleen als je zowel de cubicle linksboven als die rechtsonder in de gaten houdt. Dit soort onnadrukkelijke humor zorgt ervoor dat je Play Time met gemak een tweede, derde, vierde keer kunt kijken om telkens een nieuw komisch detail te ontdekken. Anderzijds is er dat unieke gebruik van geluid. In een scène neemt Hulot plaats in een modernistische fauteuil waarvan de bekleding bij aanraking vreemde geluiden maakt. Als een man zijn entree maakt, zegt Hulot hem geen gedag. In plaats daarvan wipt hij even op zodat zijn stoel een piepend geluid maakt. Zo is geluid bij Tati regelmatig de spil van een grap. Maar hij experimenteert er ook mee, hij voegt het toe of laat het juist weg. Hele dialogen verstommen in drones van verkeersherrie.
            Te bedenken hoe Tati's cinema naar een andere medium vertaald zou worden, is een onmogelijk maar prikkelend vraagstuk. Zijn losse vertelstructuur, het gebrek aan verhaallijn en het minimum aan dialoog maken het tot de antithese van literatuur. Poëzie, daar heeft Play Time meer mee gemeen. Ontegenzeggelijk poëtisch zijn bijvoorbeeld de scherpe observaties (en geestige uitvergroting) van alledaags gedrag. En de vorm waarin Tati zijn film goot - losse sketches - lijkt meer op een bundel dan op een roman. Ook het feit dat Play Time zich niet in één kijkbeurt blootgeeft, herinnert aan een gedicht dat je vele malen opnieuw kan lezen terwijl je keer op keer nieuwe vondsten doet.
            In Genaration X zijn de woorden groot en de daden klein. Het verlangen wordt nooit bevredigd, de wandjes van de cubicles blijven overeind. Dan is kantoorklerk C.C. Baxter uit the Apartment daadkrachtiger. Hij geeft zijn wens op om een kantoor te bezitten en wordt prompt beloond met ware liefde. In Play Time laat de techniek het afweten en in het ontstane vacuüm blijkt er nog plaats voor de menselijkheid die zo keurig de kop was ingedrukt. Begeleid door het oerritme van zinnelijke jazzmuziek breekt een groepje restaurantbezoekers uit het keurslijf. Maar de volgende dag is alles weer bij het oude. Op de rotonde rijden de auto's als wagentjes in een carrousel, zonder doel of visie, als bijen in een raat. Maar, lijkt Tati te zuchten, het is tenminste kermis. Toch een happy end.

------------------------------------------------------------

Dit stuk verscheen in het meinummer van Passionate, in de rubriek Ingeblikt. Volgende maand bespreek ik twee films van Woody Allen. Deze ligt vanaf juni in de winkel.

Play Time
Jacques Tati
Frankrijk, 1967