Posts tonen met het label ingeblikt. Alle posts tonen
Posts tonen met het label ingeblikt. Alle posts tonen
11.6.13
THE FUTURE
Oké, het verhaal is simpel. Een man, een vrouw: beiden zijn halverwege de dertig. Ze wonen in Los Angeles, ze hebben een relatie. Gelijktijdig raken ze in een midlifecrisis. In de paniek die ontstaat, zet zij hun relatie op het spel. Ze komt bij hem terug, hij vergeeft haar: happy end. Toch kun je The Future, de tweede speelfilm van alleskunner Miranda July, niet snel simpel noemen. Al was het maar omdat de film én een kruipend T-shirt én een man die de tijd stil kan zetten én een pratende kat bevat.
In Ingeblikt, mijn filmrubriek voor Passionate Platform, behandel ik deze maand Miranda July's The Future. Lees hier verder.
3.5.13
SUNSET BOULEVARD / MULHOLLAND DR
Grijs vult het beeld. Langzaam beweegt de camera naar achteren en
onthult de tekst die op de zijkant van een stoep gestencild staat:
SUNSET BLVD. De camera pauzeert kortstondig, hysterische blazers geven
aan: dit verhaal heeft geen happy ending. De camera beweegt verder naar
achteren, Sunset Boulevard over: de straat waar Hollywood ooit zijn
eerste studio bouwde. De beweging van de camera herinnert aan een
neerwaartse spiraal. Gauw zullen we kennismaken met onze protagonist:
een dode schrijver, face down in een zwembad. Billy Wilder, regisseur en co-scenarist van Sunset Boulevard (1950), doet er niet lang over om zijn boodschap mee te geven: Hollywood eet je levend op. lees verder
Ingeblikt, mijn filmrubriek voor literair tijdschrift Passionate, is voortaan voor iedereen vrij toegankelijk. Onder de naam Passionate Platform verhuist het tijdschrift namelijk van papier naar het interweb, en wel hiero.
Er verschijnt ongeveer eens in de maand een nieuwe editie van Ingeblikt. Mijn bijdrage van deze maand, Verdwaald in Hollywood, trekt een vergelijking tussen Billy Wilders film noir-klassieker Suset Boulevard en David Lynch' meest geliefde film Mulholland Dr. Lees hier het complete stuk.
Ingeblikt, mijn filmrubriek voor literair tijdschrift Passionate, is voortaan voor iedereen vrij toegankelijk. Onder de naam Passionate Platform verhuist het tijdschrift namelijk van papier naar het interweb, en wel hiero.
Er verschijnt ongeveer eens in de maand een nieuwe editie van Ingeblikt. Mijn bijdrage van deze maand, Verdwaald in Hollywood, trekt een vergelijking tussen Billy Wilders film noir-klassieker Suset Boulevard en David Lynch' meest geliefde film Mulholland Dr. Lees hier het complete stuk.
23.12.12
RAGING BULL
Loser
Vreemd
dat het je kan verbazen als een filmklassieker ook echt goed blijkt te zijn. Voor
de website van The Guardian schreef filmcriticus Peter Bradshaw over zijn
favoriete film Raging Bull, het
ontluisterende portret van bokser Jake "The Bronx Bull" LaMotta. Bradshaw
ziet de film voor het eerst als hij negentien is: 'Toen de film eenmaal voorbij
was, was ik uitgeput, en tegelijkertijd werd ik overvallen door een vreemde behoefte
om te schreeuwen, of te lachen, of om de weg naar huis rennend af te leggen, of
om geparkeerde auto's op te tillen en om te gooien.' Het stuk ontroert me: ik
weet precies wat Bradshaw bedoelt. Alleen, ik ben een kind van de jaren 90. Ik
voelde me zo toen ik voor het eerst Pulp
Fiction zag, en later Trainspotting.
Raging Bull, die uitkwam in mijn geboortejaar,
zie ik pas heel recent. Ik ben geen negentien, ik word niet overvallen door een
behoefte om auto's om te gooien. Verdomme, denk ik, en ik schaam me voor mijn
eigen verbazing: die film is echt goed.
Waarom heb ik Raging Bull eigenlijk nooit eerder gezien? Ik wijt het aan mijn
gymleraar die me tijdens mijn basisschooljaren consequent "zwak"
noemde. Ik was natuurlijk ook zwak (lui, een opgever, niet opgegroeid in
boomhutten maar binnen met een boek) maar het gescheld van de leraar motiveerde
ook niet bepaald. Het droeg enkel bij aan mijn natuurlijke afkeer van sport,
aan de fascistische vibe die er rond
gymmen hing. En daarmee verpestte het gelijk ook de sportfilm, die ik minstens
zo testosterongeoriënteerd vond, en bovendien clichématig, voorspelbaar,
oninteressant.
Raging
Bull, een film
uit 1980, werd door verschillende filmtijdschriften en -critici verkozen tot de
beste film van de jaren 80. Ik zie in deze kleine en persoonlijke film echter
de ultieme jaren 70-film. In deze rauwe, wrange en weerbarstige film, waarin
goed en kwaad niet van elkaar zijn te onderscheiden, zie ik een tijdperk
weerspiegeld waarin desillusie net zo goed tot grimmigheid als tot ultieme
vrijheid leidde. Ik zie het tijdperk van punk, van radicalisering, van "New
Hollywood", van de opgestoken middelvinger. Raging Bull als de laatste "fuck you" vóór de blockbusters van de jaren 80. Het
American Film Institute verkoos Raging
Bull ook nog eens tot de beste sportfilm. Maar Raging Bull is helemaal geen sportfilm, het is een anti-sportfilm.
Een paar dagen voordat ik Raging Bull kijk, zie ik Million Dollar Baby, óók een boksfilm.
Liep Scorsese's film destijds de belangrijkste Oscars mis, in 2005 won Clint
Eastwoods Million Dollar Baby wél de
Academy Awards voor Beste Film en Regie, naast nog twee acteursprijzen. Het
verbaast me niet. Million Dollar Baby is
in alle opzichten een typische Hollywoodfilm - en daarmee ook een typische
sportfilm. De hoofdpersonages uit Million
Dollar Baby zijn good guys, met gemoedelijke
namen die op -ie eindigen. Frankie: de mopperpot met het gouden hart. Eddie: de
oude, wijze Afro-Amerikaan. Maggie: de kleine trotse vechter, de underdog die
de weg naar de top aflegt via doorzettingsvermogen, discipline en koppigheid:
geen omwegen, geen short cuts, maar immer gerade aus op haar doel af.
Het tweede deel van Million Dollar Baby mag dan onverwacht
zijn (en ook opvallend progressief voor Eastwood, de eeuwig zwevende kiezer die
momenteel aan Republikeinse zijde staat) verder is Million Dollar Baby één en al clichés, stereotypes en simplistisch
wereldbeeld. Naast good guys kent de
film ook slechteriken: een pestkop, een valsspeler, een gezin van opportunisten.
Mensen zijn het niet, eerder het noodlot in menselijke vorm. Zij storten de
helden van het verhaal, die zo hard vechten voor hun stukje van de taart, in
het ongeluk. Zoals elke sportfilm gaat Million
Dollar Baby over helden. Raging Bull gaat
over losers.
Een overeenkomst: beide films gaan over
volkse mensen. Maggie uit Million Dollar
Baby heeft haar hele leven één ding geweten, vertelt Eddie via de
voice-over: ze is trash en dat zal ze
altijd blijven. Ook het milieu van Jake LaMotta is arm en laagopgeleid. Waar Eastwood
zijn "gewone man" van een aureool voorziet, daar zijn de protagonisten
van Raging Bull echter ronduit
onsympathiek. Jake is een kleinzerige man die zich laat leiden door de meest
basale van emoties. Zijn broer Joey is zachtaardiger maar zijn acties zijn
minstens zo ondoordacht. Zelfs Vicky, echtgenote en slachtoffer van Jake, is in
het beste geval een oninteressante vrouw en in het slechtste geval een verwend
prinsesje wiens verveling als een schaduw over haar schoonheid valt.
In zijn recensie van de film
schrijft de Amerikaanse recensent Roger Ebert over de kritiek die Raging Bull destijds te verduren kreeg:
Jake LaMotta zou een vlak personage zijn dat de kijker nooit écht leert kennen.
Ebert schrijft: 'Ik denk dat deze man niet subtieler is dan hij lijkt. Hij
heeft geen overige "kwaliteiten" die hij met ons zou kunnen delen.' Ja,
Jake wordt vlak verbeeld: hij is tenslotte ook vlak. Hij is een onzekere en
zwakke man die alleen kracht vindt in zijn agressie. Een sportman maar geen
held. Geen diepere gronden; geen ruwe bolster, geen blanke pit.
Ik neem het terug. Jake wordt
allerminst vlak verbeeld. Scorsese geeft op bijna ontroerende wijze een
inkijkje in zijn persoon en gedachtewereld. Geïmproviseerde gesprekjes tussen
Jake en Joey (een rol van Joe Pesci) onthullen de broers LaMotta voor wie ze
zijn; domheid, jaloezie, slechte humor en al. Sympathiek maakt het ze niet, wel
levensecht. Op andere momenten maakt Scorsese het de kijker juist weer verdomd
lastig om met zijn hoofdpersonages mee te leven. Na een verloren gevecht zit
Jake verslagen in zijn kleedkamer. De camera maakt een cirkel door de ruimte,
om te eindigen bij de spiegel, waar Jake zichzelf in de ogen kijkt. Vóór de
scène zijn dramatische hoogtepunt kent, het moment dat je medelijden met hem
krijgt, wordt er onbarmhartig naar de volgende scène gesneden. Ook gebruikt
Scorsese geen muziek om dergelijke momenten extra aan te zetten. De
melodramatische score zit juist precies tussen de dramatische momenten in. En
zit er wel muziek onder, dan een zoetsappig liedje, als ironisch commentaar op wat
we te zien krijgen. Als Jake zijn broer en vrouw te lijf gaat, horen we Marilyn
Monroe 'Bye Bye Baby' zingen op de
radio.
Pas helemaal aan het einde van de
film, als Jake zijn carrière als bokser voor die als kroegbaas heeft ingeruild (en
zijn sixpack voor een bierbuik), staat Scorsese ons toe om met hem mee te
leven. Juist omdat we lang op dit moment hebben moeten wachten, zo lang dat we
het eigenlijk niet meer verwacht hadden, is het gevoel van medelijden bijna
ondraaglijk. De tragedie van "million dollar baby" Maggie zat 'm in
het feit dat het noodlot haar overkwam. Maar het gegeven dat de
zelfdestructieve Jake zijn eigen lot bepaalde, is uiteindelijk oneindig veel
tragischer. De legendarisch brute bokswedstrijden uit Raging Bull, op magistrale wijze gefilmd, geknipt en van geluid
voorzien, zijn zo gruwelijk dat ze lichamelijke reacties ontlokken:
ineenkrimpen, terugdeinzen, wegkijken. Maar het moment dat de uitgezakte Jake,
de loser, toegeeft aan zelfmedelijden en schuldgevoel is minstens zo intens. Raging Bull is geen sportfilm maar Raging Bull kijken toch zeker een sport
op zich.
------------------------------------------------------------
Dit stuk staat in het meest recente nummer van Passionate, in de rubriek Ingeblikt. In het komende nummer bespreek ik Tarnation en Episode III: Enjoy Poverty.
26.10.12
DOGVILLE
Heilige met vuile handen
1974, een Italiaanse galerie. Kunstenaar Marina Abramović heeft 72 objecten uitgestald. Voor de performance Rhythm 0 zal ze de komende zes uur stoïcijns ondergaan wat het publiek voor haar in petto heeft. Zij zijn vrij om met haar te doen wat ze willen en mogen daarbij gebruikmaken van onder meer een roos, een schaar, een kam, een zweep, een pistool, een enkele kogel. In eerste instantie is men terughoudend maar hoe langer de performance duurt, hoe sadistischer hun daden. De kleren worden Abramović van het lijf geknipt, de doorns van de roos prikken ze in haar lichaam en ze wordt gesneden met een scheermesje. Op een bepaald moment laadt iemand het pistool en stopt het in Abramović' hand. Iemand anders pakt het pistool af. Abramović doet niks. Pas als de zes uur voorbij zijn, verlaat ze de ruimte. Het publiek schrikt terug terwijl ze naar de deur loopt, bang als ze zijn om de confrontatie met hun slachtoffer aan te gaan. Abramović is de spiegel geworden van hun gruwelijke aard.
Ik moet aan deze performance denken als
ik Dogville (Lars von Trier, 2003)
opnieuw bekijk. De film vormt samen met Manderlay
(2005) de onvoltooide trilogie USA -
Land of Opportunities, waarvan slotdeel Washington
nog op zich laat wachten. Dogville vertelt
over een vrouw die minstens zo mooi, jong en vreemd afstandelijk is als Marina Abramović.
Grace heet ze en ze wordt vertolkt door Nicole Kidman. Het is begin jaren 30 en
Grace is op de vlucht, voor wat of wie is lang niet duidelijk. Haar vlucht
brengt haar naar Dogville, een kleine dorpsgemeenschap in de Amerikaanse Rocky
Mountains. De eenvoudige bewoners van Dogville besluiten om Grace onder hun
hoede te nemen. Maar voor niets gaat de zon op. En dus doet Grace kleine
klusjes voor de oude dokter, de winkeleigenares, de knappe dorpsfilosoof, de
oude blinde man. Zijn ze eerst nog terughoudend met het gebruikmaken van
Grace's diensten, zoals het publiek van Marina Abramović' zich in eerste
instantie ook inhield, later zadelen ze haar met steeds zwaardere klussen op.
Hoe onredelijker de eisen van de dorpsbewoners, hoe gedweeër Grace eraan gehoor
geeft. Hoe beestachtiger de dorpsbewoners zich gedragen, hoe zachter Grace's
woorden van vergeving zijn.
Onder een dun laagje beschaving zit het
beest, zo bewijst zowel Marina Abramović als Dogville. In beide gevallen wordt dat laagje eraf gekrabd door het
onverwachtse verkrijgen van macht. Geen ongewoon thema, kijk bijvoorbeeld naar
Williams Goldings Lord of the Flies.
Maar in deze twee gevallen wordt die macht gegeven door een mooie, passieve
vrouw. Macht verandert de mens in een beest; lijdzaamheid roept op tot sadisme
en exploitatie. Deze stelling neemt in Dogville
echter een onverwachte wending. Von Trier stelt de vraag: Heeft Grace zelf
een hand in haar noodlot? Voerde hij in zijn drie voorgaande films ook al
vrouwen op van wiens zuivere hart op brute wijze misbruik werd gemaakt, in het
geval van Dogville heeft het heilige
hoofdpersonage zelf ook vuile handen.
Dat we hier met een allegorie van
doen hebben, maakt Von Trier direct duidelijk via de ongewone vorm van de film.
In een vrijwel lege filmstudio wordt het dorpje Dogville verbeeld via de
suggestie van een decor: krijtstrepen op de vloer om de huizen en wegen aan te
geven en verder wat losse decorstukken zoals een halve winkelpui, een trap, een
kastje, een klok. Toen Dogville in
première ging, was de algemene opvatting dat Von Trier zich had laten
inspireren door toneelschrijver Bertolt Brecht en diens theorieën over het
vervreemdingseffect. Brecht stelde dat je de illusie van het theater constant dient
te verstoren. Pas dan wordt de kijker gedwongen na te denken over wat hij ziet.
In een interessante recensie van Dogville
in de Filmkrant (juli/augustus 2003) stelt Pieter Bots dat het kale decor
van de film inderdaad aan een Brechtiaans experiment doet denken maar er
inhoudelijk los van staat. Von Triers verteltrant is juist heel meeslepend, de
illusie wordt nergens doorbroken. Op dezelfde manier doet Dogville misschien wel denken aan theater maar met zijn slimme
camerawerk en montage ontstijgt het een theaterregistratie. Blijft de vraag:
Was het wel Von Triers bedoeling om Brechts theorie toe te passen? Of is hij er
gewoon niet in geslaagd? Is Von Trier een betere filmmaker dan hij zou willen
zijn, een meester van de illusie tegen wil en dank?
Nee, wat de vorm van Dogville - en vervolg Manderlay - vooral doet, is ons erop
wijzen dat het hier gaat om een allegorie. Het geabstraheerde dorpje dat
overdag in het wit en 's nachts in het zwart baadt, lijkt wel te bestaan onder
een stolp, geïsoleerd van de rest van de wereld. Het herinnert me aan het
Bijbelse gevecht tussen goed en kwaad en hoe de strijd die God en de duivel in
de hemel leveren zijn weerslag heeft op het leven op aarde. Op dezelfde manier
zijn de dorpjes Dogville en Manderlay een blauwdruk van de misstanden in onze
huidige (westerse) samenleving. Dat Von Trier op cruciale momenten ons het
tafereel van boven laat bezien, is veelzeggend. Het publiek is god en we zien
dat het foute boel is.
De dorpsbewoners leggen Grace aan de
ketting, letterlijk. De mannen uit het dorp vergrijpen zich aan haar; volgens
de ironische vertelstem een genante daad die vergelijkbaar is met een boer die zijn
vee neukt. Grace ondergaat haar lot en vergeeft de daders. Arrogant, zo noemt
haar vader haar gedrag, als hij haar aan het slot van de film uit Dogville
redt. Ze vergeeft de dorpsbewoners omdat ze ze alsof slachtoffers ziet, als
simpele en arme mensen. Dat maakt haar arrogant, neerbuigend. De uiteindelijke
en gruwelijke wraak die Grace neemt, voelt dan ook wrang. Is zij niet net zo
schuldig aan het feit dat de boel zo vreselijk uit de hand liep? Had ze niet
veel eerder aan de rem moeten trekken?
Von Trier doet het misschien niet op
Brechtiaanse wijze, toch dwingt hij zijn publiek voortdurend om dergelijke vragen
te stellen. Wat dat betreft zijn de tijden sinds 1974 veranderd. Marina
Abramović' Rhythm 0 mag ook vandaag
de dag nog schokkend zijn, het verschil tussen goed (Abramović) en kwaad (haar
publiek) wordt er wel erg scherp in afgetekend. Na het zien van Dogville vraag ik me af: Wie misbruikte
wie? Misbruikte het publiek de kunstenaar door hun sadistische
onderbuikgevoelens op haar te botvieren? Of misbruikte de kunstenaar het
publiek om haar punt te maken? 2012 schreeuwt om vraagtekens, om ironie, om
nuances. Als er iemand is die daar mee uit de voeten kan, is het Lars von
Trier.
------------------------------------------------------------
Dit stuk verscheen in het
voorlaatste nummer van Passionate, in de rubriek Ingeblikt. In het
nieuwste nummer bespreek ik boksfilms, waaronder Raging Bull. Nu verkrijgbaar.
Dogville
Lars
von Trier
Denemarken
/ Zweden / Frankrijk / Groot-Brittannië / Duitsland / Nederland, 2003
Manderlay
Lars
von Trier
Denemarken
/ Zweden / Nederland, 2005
29.8.12
MIDNIGHT IN PARIS / MANHATTAN
Tussen Manhattan en Parijs
Parijs,
heden. Toeristen bevolken de terrassen, fransozen spelen jeu de boules. Het is
warm maar niet heet. Het is bewolkt. Het begint te regenen. Aan de Champs-Élysées
worden de paraplu's opgestoken. Tenslotte valt de avond. Het laatste beeld dat
we te zien krijgen, is dat van een fonkelende Eiffeltoren. De titel die in
beeld verschijnt, is tegelijk een tijdsaanduiding. We kijken naar de
openingsscène van Woody Allens nieuwste film: Midnight in Paris.
Manhattan, ruim dertig jaar
eerder. Hoekige gebouwen, opgebroken straten. Een paardenkoets die door de
sneeuw trekt, B-R-O-A-D-W-A-Y in oplichtende letters. Hopen vuilnis,
mensenmassa's, was die aan de lijn hangt te drogen. De zon gaat onder achter
Central Park, een jongen kust een meisje. En dan: vuurwerk tegen de skyline.
Allens Manhattan is even contrastrijk als het zwart/wit waarin het gefilmd is,
in een van zijn vroegste en meest bekende films, Manhattan.
De openingsscènes van Midnight in Paris en Manhattan mogen qua opzet dan identiek
zijn, de uitvoering is wezenlijk anders. Allens Manhattan is rauw, levendig,
smerig, prachtig. Het mooie zet hij extra mooi neer, het lelijke extra lelijk.
De sequentie van shots wordt begeleid door George Gershwins dynamische Rhapsody in Blue, waarvan het
bombastische slot perfect aansluit bij het vuurwerk dat boven Manhattan
ontploft. Op de geluidsband klinkt ook Allen zelf. Via de voice-over horen we
zijn alter ego Isaac aan zijn roman schrijven: 'Chapter one. He
adored New York City. He idolized it all out of proportion.'
In Allens Parijs zijn alle tegenstellingen
juist gladgestreken. Deze stad filmde hij niet in zwart/wit maar in vale
geeltinten. En de begeleidende muziek is een vriendelijk voortkabbelend
jazznummer. In Allens Parijs bestaat geen hondenpoep, geen bedelaars en geen
opgefokte jongeren. Noch kent het paardenkoetsen of een omhelzing bij
zonsondergang. Dit Parijs is een Parijs dat echt bestaat, je kunt het op elk
willekeurig moment zien. Aan de New Yorkse lucht wordt niet dagelijks vuurwerk
afgestoken maar aan de Parijse skyline branden avond na avond de lichtjes van
de Eiffeltoren. Allens Parijs is een heel gewoon Parijs. Een gemoedelijk Parijs,
op het saaie af.
In de openingsscène van Manhattan is de gretige levenslust van
een jonge filmmaker te herkennen. In de openingsscène van Midnight in Paris zien we de kwaliteiten van een oudere man: rust,
het vermogen om te nuanceren. Maar ook: routine. Allen maakt films om, zoals
hij zelf zegt, niet aan de dood te hoeven denken. Maar ook om geld te
verdienen. Wat ooit een roeping was, is nu een baan. Na jarenlang zijn films in
New York te hebben gesitueerd, portretteerde Allen de afgelopen zeven jaar een
hele reeks Europese steden: Londen, Barcelona, Parijs, binnenkort Rome. Zijn
films zijn nu verkapte reclamefilms, betaald uit de toerismepot van de
desbetreffende stad. Geen wonder dat de stront van de Parijse stoep is
verdwenen. Maar gesponsord of niet, een film van Allen blijft een échte Allen.
Een echte Allen draait om mensen en
de irrationele, door kleinzielige emoties gemotiveerde keuzes die ze maken. Een
echte Allen draait om de conflicten die daar het gevolg van zijn. Die
conflicten worden zelden in subtekst verborgen of via codes aan de kijker
geopenbaard. Gil, de protagonist uit Midnight
in Paris, wordt door zijn schoonvader voor communist uitgemaakt. Zelf is
Gil minstens zo eerlijk als hij zijn verloofde vertelt dat hij haar vrienden
haat. Tegen het einde van de film maakt een amusante plotwending aan de kijker
duidelijk dat de nostalgische Gil een wijze les heeft geleerd. Maar dat is Allen
niet voldoende, er moet nog een verklarende dialoog aan te pas komen. 'That's
what the present is. It's a little unsatisfying because life is unsatisfying.' Niks
suggestieve beeldtaal, niks veelzeggend zwijgend spel. Een Allen-film is vóór alles een
praatfilm.
Ooit was dat anders. Ooit flirtte
Allen nog volop met meer beeldende elementen. In Annie Hall doorbrak hij de zogeheten vierde wand door zijn gebruik
van puur filmische grapjes, zoals het aanspreken van de kijker via de
cameralens. Hij verwees naar de filmgeschiedenis met hommages aan de musical,
het Duitse expressionisme, de documentaire. Allens eerste films leunden nog
zwaar op slapstick, de meest visuele van
alle soorten komedie. Memorabel is zijn knipoog naar een uitgekauwde grap in science
fiction-komedie Sleeper: in een tuin
vol genetisch gemanipuleerde stukken groenten en fruit blijven Allen en zijn
achtervolger eindeloos uitglijden op een levensgrote bananenschil. Het is een
grap die even slim als onnozel is. Bovenal is het een vrolijke grap. Uit Allens
vroegste films spreekt een lol in het leven die lijkt voorbehouden aan de
jeugd. Niks van waar natuurlijk, ook uit Allens nieuwste films spreekt
levenslust. Levenslust gaat tenslotte hand in hand met doodsangst.
De eerste beelden van Parijs
vervelen me, tijdens de openingsscène van Midnight
in Paris. Maar naarmate er meer en meer beelden volgen, raak ik gehypnotiseerd
door het loom swingende ritme van de montage. Was de openingsscène van Manhattan nog een bom van informatie -
de verhalende beelden, de voice-over, de sturende muziek - de sequentie waarmee
Midnight in Paris opent, is
imponerend in zijn ingetogenheid. Met als enige ingrediënten de repetitieve
shots van een Parijs waar niets aan de hand is, een eenvoudig muziekstuk en een
slimme montage zet Allen de perfecte hors d'oeuvre in elkaar: een aangenaam
voorproefje van de maaltijd die straks volgt. Hij doet dat met het vernuft van
een vakman en, vooral, met zorg en liefde. Met de jaren komt de verfijning. De
levenslust van de jonge Allen zit nu niet meer in het grote gebaar, maar in de
details.
------------------------------------------------------------
Dit stuk verscheen in het voorlaatste nummer van Passionate, in de rubriek Ingeblikt. In het nieuwste nummer bespreek ik Lars von Triers Dogville. Nu verkrijgbaar.
Midnight
in Paris
Woody
Allen, 2011
Manhattan
Woody
Allen, 1979
2.5.12
PLAY TIME
Bij
in een raat
In
Nederland kennen we de 'm vooral uit films en series: de cubicle, het eenpersoonswerkstation waar de loonslaaf van een groot
kantoor zijn werk verricht, als een bij in een raat van tal van andere
cubicles. Er kleeft iets vreemd romantisch aan de cubicle. Niet dat er iets
valt te dwepen met een efficiënte kantoorinrichting; de romantiek van de
cubicle - symbool bij uitstek voor een kapitalistische maatschappij waarin we
niet meer dan een nummer zouden zijn - zit 'm in de mogelijkheid om eruit te breken, om de scheidingswandjes
ervan om te werpen als was het een totalitaire macht. In Generation X (1991) doopt Douglas Coupland de cubicle opstandig een
veal-fattening pen, in de vertaling van
Jan Fastenau een "kistkalfhok": een "kleine, overvolle werknis
op een kantoor, opgetrokken uit systeemwanden en voorzien van
computerapparatuur (-). Genoemd naar de kleine hokken waarin kalveren voor de
slacht worden vetgemest."
Jacques Tati de cubicle in 1967 al
om zijn onvrede over de samenleving te verbeelden, in zijn meesterlijke tour de
force Play Time. Echter, daar waar
Couplands cubicle een kant-en-klaar-symbool was, daar vond Tati 'm zelf uit.
Destijds bestond het werkstation namelijk wel maar was nog lang geen gemeengoed.
Op de juistheid van Tati's voorspelling valt dan ook niet af te dingen, wél op wat
zij symboliseert. Volgens Tati en Coupland reduceert de cubicle de werknemer tot
een naamloze werkmier, terwijl deze hem in werkelijkheid juist een eigen - en
dus juist persoonlijke - plek biedt. Kijk naar The Apartment (Billy Wilder, 1960). Daarin bestaat het kantoor uit
rijen van bureautjes waarop niet meer dan een typemachine past. Geen wonder dat
hoofdpersoon C.C. Baxter maar één wens heeft: een eigen kantoor.
Voor Play Time vond Tati niet alleen de cubicle uit, hij schiep een heel
universum. In een perfect geometrisch Parijs, een stad van strakke lijnen, glas
en grijstinten, leidt hij ons langs zes locaties, vormgegeven met de grootste
visie en een opmerkelijk oog voor detail. Het script bestaat uit een reeks losse
scènes, uitgevoerd tegen de achtergrond van onder andere een luxe
appartementengebouw, een pas geopend restaurant en een vakbeurs waar de nieuwste
technische snufjes worden gedemonstreerd. Zo schetst Tati zijn pessimistische
maar erg geestige visie op onze toekomstige samenleving. Een samenleving waarin
niet alleen de architectuur rechtlijnig is, ook het gedrag is afgemeten. In de
dystopie van Play Time wordt alle spontaniteit
onderdrukt.
Door dit futuristische Parijs dwaalt
Monsieur Hulot, Tati's terugkerende typetje. In een scène arriveert hij bij het
kantoorgebouw waar hij een afspraak heeft. Wacht even, gebaart de portier en
hij begint eindeloos op de knoppen van een lichtgevend paneel te drukken. Ja hoor,
eindelijk gebeurt er iets: aan het einde van een gang verschijnt een man. Als hij
het tweetal eenmaal heeft bereikt, opent hij de deur naast hen en wijst Hulot
op de wachtruimte die zich daar bevindt. Vervolgens vertrekt hij weer. Met veel
venijn toont Tati hoe evenredig grappig en gekmakend het is als je richtlijnen
boven logica verkiest. Bureaucratie, heet dat. In een andere scène verbeeldt hij
het irrationele van bureaucratie minder letterlijk maar des te krachtiger. Een
tramreiziger heeft een staande lamp bij zich. Hulot stapt ook in en grijpt de lamp
vast, denkend dat het een stang is. Als de tram in beweging komt, deint de lamp
uiteraard mee. Toch blijft Hulot zich vasthouden, niet omdat het nut heeft maar
omdat het nu eenmaal zijn gewoonte is. Het is een metafoor die het medium film
ontstijgt (ze had evengoed de vorm van een boek, een schilderij of een liedje
kunnen hebben) in een kunststuk dat verder niets anders dan cinema had kunnen
zijn.
Zou je de kern van Play Time willen vatten, dan kom je
namelijk bij de twee elementen uit die tevens de kern van cinema vormen: beeld
en geluid. Enerzijds heb je de eerder genoemde sets, die in overdonderende
totaalshots tot zoekplaatjes verworden. Tati maakt het de kijker niet
makkelijk, hij leidt de blik niet naar de essentie van de scène maar laat die door
heel het beeld dwalen. De scène waarin Hulot uitkijkt over een cube farm, een kantoorvloer vol
cubicles, is tekenend voor dat uitzonderlijke gebruik van totaalshots. Het
grapje waar de scène om draait, begrijp je alleen als je zowel de cubicle
linksboven als die rechtsonder in de gaten houdt. Dit soort onnadrukkelijke
humor zorgt ervoor dat je Play Time met
gemak een tweede, derde, vierde keer kunt kijken om telkens een nieuw komisch
detail te ontdekken. Anderzijds is er dat unieke gebruik van geluid. In een
scène neemt Hulot plaats in een modernistische fauteuil waarvan de bekleding
bij aanraking vreemde geluiden maakt. Als een man zijn entree maakt, zegt Hulot
hem geen gedag. In plaats daarvan wipt hij even op zodat zijn stoel een piepend
geluid maakt. Zo is geluid bij Tati regelmatig de spil van een grap. Maar hij
experimenteert er ook mee, hij voegt het toe of laat het juist weg. Hele
dialogen verstommen in drones van
verkeersherrie.
Te bedenken hoe Tati's cinema naar
een andere medium vertaald zou worden, is een onmogelijk maar prikkelend
vraagstuk. Zijn losse vertelstructuur, het gebrek aan verhaallijn en het
minimum aan dialoog maken het tot de antithese van literatuur. Poëzie, daar
heeft Play Time meer mee gemeen. Ontegenzeggelijk
poëtisch zijn bijvoorbeeld de scherpe observaties (en geestige uitvergroting)
van alledaags gedrag. En de vorm waarin Tati zijn film goot - losse sketches - lijkt
meer op een bundel dan op een roman. Ook het feit dat Play Time zich niet in één kijkbeurt blootgeeft, herinnert aan een
gedicht dat je vele malen opnieuw kan lezen terwijl je keer op keer nieuwe
vondsten doet.
In Genaration X zijn de woorden groot en de daden klein. Het verlangen
wordt nooit bevredigd, de wandjes van de cubicles blijven overeind. Dan is
kantoorklerk C.C. Baxter uit the
Apartment daadkrachtiger. Hij geeft zijn wens op om een kantoor te bezitten
en wordt prompt beloond met ware liefde. In Play
Time laat de techniek het afweten en in het ontstane vacuüm blijkt er nog
plaats voor de menselijkheid die zo keurig de kop was ingedrukt. Begeleid door
het oerritme van zinnelijke jazzmuziek breekt een groepje restaurantbezoekers
uit het keurslijf. Maar de volgende dag is alles weer bij het oude. Op de
rotonde rijden de auto's als wagentjes in een carrousel, zonder doel of visie,
als bijen in een raat. Maar, lijkt Tati te zuchten, het is tenminste kermis.
Toch een happy end.
------------------------------------------------------------
Dit stuk verscheen in het meinummer van Passionate, in de rubriek Ingeblikt. Volgende maand bespreek ik twee films van Woody Allen. Deze ligt vanaf juni in de winkel.
Play Time
Jacques Tati
Frankrijk,
1967
Abonneren op:
Posts (Atom)