Spel
Er zijn van die films die een lichtje in je hart ontsteken. Zo'n film is
Play (Ruben
Östlund, 2011) niet. Sterker nog, nadat ik de filmzaal aangeslagen
verlaten had, fietste ik schichtig om me heen kijkend naar huis. Wat dat
betreft kun je
Play beschouwen als de anti-
Intouchables,
want waar die Franse komedie het verschil tussen zwart en blank
probeert te slechten, daar lijkt diezelfde kloof in deze Zweedse
feel bad-film juist groter dan ooit.
In
Play zien we hoe een groepje zwarte jongetjes een groepje
blanke jongetjes een mobieltje afhandig probeert te maken. Ze gebruiken
daarbij geen dreigementen of geweld maar een handig psychologisch
spelletje. Deze truc, die ook in het echt jarenlang werd uitgevoerd,
draait om racisme. 'Je denkt toch niet dat ik je ga beroven?' vraagt een
van de zwarte jongetjes uitdagend. 'Zeg dan ja!' roep ik in gedachten.
Maar de oenige jongens zeggen helemaal niks, bang als ze zijn om voor
racist uitgemaakt te worden. Bang om onbeleefd te zijn. Ja,
Play gaat
over racisme, over blank ongemak in de multiculturele samenleving en de
dunne scheidslijn tussen xenofobie en exotisme. Maar de film gaat ook
over iets heel anders, over pesten.
Ik moest er weer aan denken toen ik
Play zag, aan hoe mijn
zusje en ik een keer werden gevolgd door een jongetje dat toch zeker
drie of vier jaar jonger was dan wij. Het was begonnen in de botsauto's
op De Dam, waar hij me steeds met zijn kleine mollige armpje probeerde
aan te raken. Daarna was hij stomweg achter ons aan blijven lopen. En
wij deden niets.
Waarom zeggen de blanke jongetjes in
Play niet: 'Ja, we
denken dat je ons gaat beroven'? Waarom vluchten ze niet? Waarom zijn ze
überhaupt met de jongens in gesprek gegaan? Mijn zusje en ik overlegden
fluisterend. We moesten het maar negeren, besloten we. Inmiddels weet
ik: hoe banger je bent, hoe meer macht je aan je belager geeft. De
jongens uit
Play hebben alle macht van de wereld. Ze verdienen
aan die macht - mobieltjes, geld; zelfs een spijkerbroek maken ze
afhandig - maar boven alles spelen ze met die macht. Uit verveling. En
gewoon, omdat ze die macht nu eenmaal gekregen hebben. Wie gaat er nu
niet fietsen als hij een mountain bike heeft?
Hier en daar gaat
Play de grens van de waarschijnlijkheid
over. Op die momenten voelt de film sensatiebelust, alsof Östlund uit
was op controverse. (Hij bereikte overigens zijn doel: in Zweden barstte
er naar aanleiding van de film volop discussie los.) Jammer, want juist
de meer ambivalente scènes raken aan een tragische waarheid. Halverwege
de film sluiten de blanke jongetjes een deal met hun belagers: als een
van hen honderd pushups doet, mogen ze naar huis. Hoe meer pushups het
blanke jongetje doet, hoe enthousiaster de zwarte jongetjes worden. Ze
moedigen hem aan, hopen oprecht dat het hem lukt om aan hun greep te
ontsnappen. Eens temeer wordt duidelijk dat het de pestkoppen niet om
dat mobieltje gaat. Deze jongens zijn geen monsters maar gewoon een stel
verveelde kinderen. Het is dat besef dat deze scène zo schrijnend
maakt.
Halverwege het Damrak draaide mijn zusje zich naar het mollige
jongetje om. 'En nu laat je mijn zus met rust!' schreeuwde ze. Het
jongetje schrok en droop af. Wij liepen snel door naar huis,
stomverbaasd dat een instinctieve reactie meer effect had dan het in
onze ogen beschaafde negeren. Misschien moeten we onze kinderen toch ook
wat onbeleefdheid aanleren. De gepeste jongens uit
Play zouden er in ieder geval bij gebaat zijn.